De Pieper en De Graspieper 1961–2001

Veertig jaar ornithologie in Noord-Holland

Piet Zomerdijk
Wim Ruitenbeek

De Pieper, 1961-1980

Het begin

De wieg van het tijdschrift De Pieper, orgaan van de Vogelwerkgroep Noordhollands Noorderkwartier stond achter de Hondsbossche zeewering, bij de Putten, in de jaren zestig hangplek van vele ongeorganiseerde vogelaars. Daar werd in juni 1960 door een aantal jonge honden van rond de twintig het plan gesmeed om een speciale vogelvereniging op te richten, om tot een geregelder en intensievere communicatie te komen tussen de mensen die elkaar anders op de highspots te hooi en te gras ontmoetten.

Omslag van het eerste nummer van De Pieper
Omslag van het eerste nummer

Op 12 september 1960 werd in Schagen de VWG opgericht, en via een gestencild mededelingenblaadje ontstond al gauw het plan een tijdschrift uit te geven. Dat gebeurde in 1961: toen verscheen de eerste Pieper, genoemd naar de graspieper, toen nog een vogeltje dat overal voorkwam, symbool van de duinen én het vlakke open landschap, waar het werkgebied van de VWG lag: Noord-Holland boven het Noordzeekanaal. Omdat de contacten met al bestaande werkgroepen, zoals in Castricum en de Zaanstreek in die tijd nogal moeizaam verliepen, zag de VWG zich voor de opdracht gesteld alles te berichten over de vogelwereld van heel Noord-Holland, met het Noordzeekanaal als een soort ijzeren gordijn. Zo bleef dat 20 jaar!

De eerste nummers van De Pieper waren gestencilde blaadjes, wiegedrukken bijna, met een voorgedrukt kaftje. Op het eerste nummer stond een geïmproviseerde tekening, de daaropvolgende nummers kregen een omslag waarop twee graspiepers stonden, één baltsend, en één zittend op de grond, vormgegeven door J.P. Reijdon, met een kaartje van het werkgebied. De eerste heeft het, zij het in wat gewijzigde vorm, 20 jaar overleefd.
De gestencilde uitgaven maakten al vanaf de vierde jaargang in 1965 plaats voor een goed ogend tijdschrift op A4-formaat.Vanaf die tijd besloot men 10 Piepers per jaar te laten verschijnen, waarin het al bestaande mededelingenblad werd opgenomen. Het bleef in die vorm bestaan tot 1971. Toen kreeg De Pieper een ander jasje, werd ongeveer half zo groot, en leverde op het voorblad de zittende graspieper in. En zo bleef het tot het opging in De Graspieper!
De illustraties zijn altijd erg beperkt gebleven, aarzelend verscheen hier en daar een tekening, de eerste grijsfoto verscheen pas in 1975, een kleine rietgans op de toendra’s in IJsland, maar het tijdperk van de verbluffende vogelfoto's kwam pas veel later.

Omslag 1975 Omslag De Pieper

Degenen die met groot enthousiasme hun schouders onder het werk zetten waren vogels van zeer diverse pluimage. Naast G.R. Monsees, Chr. Van Orden, P. Boer Jr, K.v.d. Vlies, mej. G. Zwaan en K de Vet Jr, de al genoemde jonge honden, waren er ook oude, gevestigde namen die zich met vereniging en tijdschrift bemoeiden, zoals de heren W.J. Resoort en A.L.J. van IJzendoorn. Het werk van bestuur en redactie van het blad was sterk verweven. In de eerste 10 jaar passeren vele namen: naast de al genoemde: Klaver, Tijm, Top, Westra, Woets, Steenhart, Koning, Tamis, van Brenkelen, Kersting. Allemaal heren en mejuffrouws, voornamen bestonden nog niet, Gré van der Baan vormde de enige uitzondering! In de tweede helft van haar bestaan komen vele nieuwe namen naar voren: H.H. Niesen, F. Versluijs, mej. M.C. Zomerdijk, N.J.M. Dekker, J.G. Grotenhuis, J. Marbus, J.L. Verhoeven, M.v.d. Steeg, A. G. Litjens, W. Ruitenbeek, M.v.d.Lee en vele anderen.

Dat de ideeën aansloegen blijkt uit de snelle groei van het leden/abonnementenbestand. In 1965 al waren er bijna 200 betalende lezers. De Pieper was een gat in de toen nog schrale vogelmarkt. Natuurlijk was dat getal in economisch opzicht nog te gering. Een streven naar 400 abonnees was het doel. Uit reclameoverwegingen werd de oplage verhoogd tot 500 exemplaren. Door advertenties probeerde men de nodige aanvullende financiën te vinden, meestal van bedrijven die kennelijk klandizie zagen in het toendertijd nog nauwelijks bekende fenomeen vogelaar. Een greep uit de advertenties: rashonden, geldleningen per post, aquarium en hengelsport, autoverhuur, pluimveevoerbakken, regeninstallaties, zangkanaries, konijnenkorrels, opzetten van vogels, zaad van wereldkampioenen.

Van niets naar iets

Uit de inhoud van de eerste jaren blijkt, dat het kijken naar vogels nog in de kinderschoenen stond. Noord-Holland Noord was een nog ontontgonnen vogelgebied, de belangstelling voor meer gestructureerd vogelonderzoek begon langzaam te ontstaan. Naast artikelen die gericht waren op meer contact, zoals excursieverslagen uit gebieden in de regio en dia-avonden, betekende de maandelijkse waarnemingenrubriek, waarin bericht werd over meer bijzondere soorten die werden waargenomen, een grote stimulans voor de ontwikkeling van meer kennis over de vogelwereld in het rayon. Het onderlinge contact werd bevorderd door een excursie-coördinator. De behoefte aan meer algemene vogelkennis blijkt uit recensies van belangrijke artikelen uit Ibis, Journal für Ornithologie, De Levende Natuur en andere vogelbladen.

Natuurlijk kwam ook vogelonderzoek uit de eigen regio aan bod. Allereerst verschenen er nog al wat bijdragen, waarin auteurs hun eigen belevenissen weergaven, met titels als ‘vroege trek van de kievit', 'vissende reigers bij zonsondergang', 'samenleving van houtduif en torenvalk', 'vreemd gedrag van een kievit', verteld door een eierraper met de aanbeveling: 'hoe meer men tussen de vogels verkeert, hoe beter men hun gedragingen leert kennen', gegevens over de biotoopkeuze van fitis en tjiftjaf, merkwaardige nesten en nestelgewoonten.

Maar in de loop van de jaren verschenen steeds meer bijdragen, die het resultaat waren van nauwkeuriger en langduriger onderzoek, en waarin langzamerhand ook aandacht voor voorkomen en aantalsverloop een rol gingen spelen. Men moet niet vergeten: er was nog geen traditie, veel gebieden waren niet of nauwelijks onderzocht, en dat gold ook voor de vogels zelf.
In de loop van de eerste 10 jaar verschenen op die wijze instructieve artikelen over de lepelaar boven het Noordzeekanaal (P. Boer 1966), de kerkuil (H. Vlug & P. Veel 1966), de fuut (Chr. Van Orden, P. Veel en H. Vlug, 1967), de grutto (Th. Mulder 1967), de kleine barmsijs (Chr. van Orden 1967), de dodaars (K. de Vet Jr 1967), de gele kwikstaart (J.J. van Frieswijk 1967), de oeverzwaluw (E.J. van IJzendoorn 1967), de braamsluiper (P.J. Zomerdijk 1967), de houtsnip (E.J. van IJzendoorn 1967), de boomvalk (P. Veel 1968), de blauwe reiger (P. Boer 1968) en de grote karekiet (H. Vlug 1971).

Inventarisaties

Daarnaast werd verslag gedaan van broedvogelinventarisaties, eerst in meer bekende of bedreigde vogelgebieden, zoals onder ander de Hondsbossche en de Putten, de Texelse Natuurreservaten, een coproductie van velen, gecoördineerd door Chr. Van Orden en M. Mantje 1966, het toen met verkaveling bedreigde Geestmerambacht (K. de Vet 1966), het Rietbos bij Oudorp (C.N. Venneker en J. Veel 1967), de staatsbossen van Texel (G.JM. Visser 1971), Kleimeerpolder (K. de Vet 1967), Eilandspolder (H. Vlug & P. Veel 1967), Zwanenwater (D. Woets 1967/69), de binnenduinrand te Schoorl (Gré van der Baan 1967), het Balgzand (P. Boer en G.R. Monsees 1968), het Ven te Enkhuizen (Chr.van Orden 1968), maar allengs ook minder bekende vogelgebieden, zoals de Wieringermeer (D. Woets 1968/9) en de Anna Paulownapolder (P.J. Zomerdijk 1969). De apotheose vormde de inventarisatie van heel West Friesland in 1969, door Chr. Van Orden en C. Eeijerman, die in dat voorjaar dagelijks het uit ornithologisch standpunt nog volstrekt onbekende gebied afstroopten, door Theo Mulder de grootste vogelrazzia aller tijden in Noord Holland genoemd.

Al die inventarisaties vormden de opmaat voor het plan een avifauna van Noord Holland boven het Noordzeekanaal samen te stellen. Er werd al in 1967 een commissie benoemd onder leiding van P.J. Zomerdijk, die de opdracht kreeg die klus in enkele jaren te klaren. Een van de argumenten was, dat men vreesde voor grote veranderingen in het grondgebruik, en men zo een standaard zou krijgen om de effecten hiervan nauwkeuriger in kaart te brengen. Voor het eerst komt expliciet naar voren, dat ook de bescherming van soorten en habitats een gebiedende eis was. Een belangrijk neveneffect was, dat hierdoor de samenwerking met de andere werkgroepen boven het Noordzeekaanal werd versterkt. Uiteindelijk werd de avifauna een werkstuk waarin vertegenwoordigers van de VWG (Zomerdijk, Van Orden), samenwerkten met vogelaars uit Castricum (Verkerk, De Vries) en de Vogelbeschermingwacht Zaanstreek (Fabritius, Zwart, Muusers).

Bedreigingen en bescherming

Ondertussen groeide de aandacht voor soort- en gebiedsbescherming. De streefdoelen van de VWG uitten zich ook in De Pieper. Aandacht voor de toenemende bedreigingen leidde tot artikelen over vuurtorenslachtoffers op Texel, er werden gegevens gepubliceerd over winterslachtoffers op het strand, in een brief aan de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Vogels werd ongerustheid geuit over de enorme schade op het Balgzand door viervoetige (!) roofdieren en recreanten. Als wij te vogelen gaan, zien we grijze stinkende sloten, grasgroene weiden zonder onkruid, stranden met teer, vogelaars wordt wakker, was een verzuchting die al in 1966 werd gedaan door G. Visser en die steeds meer weerklank vond.
H. Vlug publiceerde over de vernietiging van roofdieren en uilen door chemicaliën (1966), B. Muusers over de teloorgang van het Twiske door de recreatie. Bij inventarisaties kwam een steeds grotere aandacht voor zaken als stroperijen, nestrovers en maaiactiviteiten.

Maar meer nog concentreerde zich de aandacht op de misstanden van de jacht. Vooral in de jaren 1973-75 verschenen bewogen artikelen over het schieten van scholeksters ten behoeve van de kokkelvissers in Engeland (P. Boer), het 'genot' van de jacht op Texel (A.J. Dijksen), een pleidooi om alle ganzen te beschermen (N. van Swelm), over politiek en jacht (P. Boer), er werden brieven gestuurd naar de Tweede Kamer om de meerkoet uit de jachtwet te halen (K. v.d. Vlies & J. Kattens), wat resulteerde in het Meerkoetenboekje, een bewogen aanklacht, vooral tegen de nutteloze bejaging en over de ondemocratische samenstelling van de Jachtraad. Dit alles resulteerde tenslotte in de oprichting van de Stichting Kritisch Faunabeheer in 1976, een landelijke organisatie die onafhankelijk onderzoek wilde bevorderen dat zou leiden tot wetenschappelijk gefundeerd faunabeheer.

Verdieping

Maar de vogelstudie verdiepte zich. Na 1971 verschenen regelmatig uitgewerkte, en gedetailleerde verslagen over gebieden en tal van soorten, broedvogels, doortrekkers en wintergasten. Daaronder een interessante artikelenreeks over meeuwen (K. Woutersen); verder over huiszwaluwen in de Zaanstreek (M. Roos 1973), kuifeend (P. Zomerdijk 1974), knobbelzwaan (E. Klaver & D. Schermer 1975), smelleken (P. Boer 1975), dodaars (P. Boer, K. v.d. Vlies & K. Woutersen 1977), de kluut in de Schermer (W. Ruitenbeek 1978), waterral, kiekendieven en uilen (P. Boer 1978/9), hop (P. Boer 1980) en grote gele kwikstaart (A.L. Rebergen 1980), en Fred Koning publiceerde vele jaren lang over de ontwikkeling van de roofvogelstand in de Amsterdamse Waterleidingduinen (vanaf 1972). Ook volgden gedegen inventarisaties van gebieden, zoals polder Het Grootslag (F. Versliijs 1975), het Berger Bos (A. Tamis 1976), het Zwanenwater (H. Bakkenes 1976), de Schermer (C. Eijerman 1976), het Normerven (Th. Mulder 1976), de Verbrande Pan en het westelijk duingebied tussen Egmond en Bergen (A. Tamis 1978/79).

Weidevogels

Maar er dienden zich ook nieuwe ontwikkelingen aan. Het inzicht werd steeds sterker dat de weidevogels in de graslandgebieden door snelle ontwikkelingen in de agrarische bedrijfsvoering steeds meer werden bedreigd en dat de VWG Noordhollands Noorderkwartier een belangrijke taak had in het signaleren daarvan. Na artikelen waarin de dramatische achteruitgang van de meest kritische soorten was geschetst, namelijk van kemphaan (Zomerdijk 1977), zomertaling (Zomerdijk 1978) en zwarte stern (Tanger en Zomerdijk 1980), ontstond het plan om een nauwkeurig onderzoek te doen naar het weidevogelbestand over het hele gebied, waaraan zoveel mogelijk belangstellende vogelwaarnemers zouden moeten meedoen. De oproep had een verrassend hoge respons. Ruitenbeek berichtte in 1979 en 1980 over de resultaten, voordat die verschenen in een apart boekje, waarin kievit, grutto, tureluur en scholekster werden besproken. Daarnaast verschenen verslagen van tellingen, waaraan veel vogelaars meededen: de watervogeltelling in 1978, ganzentellingen in de winter van 1979/80 (D. Tanger & D. Wolfskeel), de eerste goudplevierentellingen, vanaf 1977, later gevolgd door steltlopertellingen, waaronder ook wulp en kemphanen vielen, georganiseerd door Dirk Tanger.

Er valt nog veel meer te zeggen over de inhoud van dit baanbrekende tijdschrift, waarin gedegen vogelonderzoek, aanzetten tot actie en stellingname bij milieuvraagstukken afwisselend de inhoud bepaalden. In dat opzicht vormt het een mooie spiegel, waarin allerlei ontwikkelingen die van invloed waren op de vogelstand reflecteerden, soms zeer tijdsgebonden en voorbijgaand van aard, soms ook met een grote betekenis voor de toekomst. Samenwerking kreeg daarin steeds meer nadruk. Aan drie belangrijke ontwikkelingen heeft De Pieper mede vorm gegeven, vanaf 1970 door de publicatie van de jaarlijkse verslagen vogelstudie waarin een steeds groter samenwerking van VWG's op landelijk niveau zichtbaar werd, in de cöordinatie van het ornithologisch veldwerk, in het kader van het Atlasproject van het SOVON, en last but not least in het contact met andere natuurbeschermingsorganisaties in de provincie die leidden tot de overkoepelende raad Contact Natuurbescherming Noord-Holland, waarin een netwerk werd opgebouwd om tot een tijdige signalering te komen van allerlei ontwikkelingen die de vogelstand en de natuur in het algemeen bedreigen.

De Graspieper, 1981–2001

Weidevogels

In 1980 werd de Vogelwerkgroep Noordhollands Noorderkwartier opgeheven, om plaats te maken voor de Stichting Samenwerkende Vogelwerkgroepen Noord-Holland (SVN). Er waren in de jaren zeventig steeds meer lokale vogelwerkgroepen ontstaan, waardoor 'Noorderkwartier' zijn pretentie het gehele gebied boven het Noordzeekanaal te bestrijken, niet langer waar kon maken. In plaats daarvan ontstond dus de SVN, waarin al die lokale groepen hun krachten bundelden. Daarmee moest er ook een nieuw tijdschrift komen: De Pieper werd De Graspieper.

Er werd een nieuwe redactie gevormd, waar Hans Verhoeven, de laatste redacteur van De Pieper ook weer deel van uitmaakte. Verder bestond die redactie uit Martin van den Berg, Ron van, der Hut, Nico Jonker, Wim Ruitenbeek, Rienk Slings, Dirk Tanger en Ton Tuinman (iedereen had ineens een voornaam). Enthousiast ging deze ploeg aan het werk. De uitgangspunten van het redactiebeleid werden besproken. Om het blad aantrekkelijk te maken zouden er veel foto's in komen. Op initiatief van Ton Tuinman zou er naast verslagen van inventarisaties ook veel aandacht voor het gedrag van vogels komen en verder diende het blad de ornithologische activiteiten van de in de SVN samenwerkende vogelwerkgroepen te weerspiegelen. Artikelen met een meer dan plaatselijk belang uit de eigen organen van de vogelwerkgroepen zouden in De Graspieper overgenomen kunnen worden, om ze onder de aandacht van een groter publiek te brengen. Ieder nummer zou minstens 40 pagina's tellen en zou op tijd verschijnen.

Omslag De Graspieper 13e jaargang 1993 no.2 Omslag De Graspieper 1e jaargang 1981 no.1

Het blad mocht niet te duur worden. Daarom werd gekozen voor een vormgeving en productiewijze die was afgekeken van het tijdschrift Watervogels dat kort daarvoor was opgegaan in Limosa. Op een elektrische IBM-schrijfmachine (mèt correctietoets, de tekstverwerker moest nog uitgevonden worden) werden alle teksten getypt. Vervolgens werd met schaar en lijmpot de lay-out in elkaar gezet. Het resultaat van het knip- en plakwerk ging daarna, met de foto's, naar de drukker. Die verkleinde het van A4 naar A5 en drukte het in offset. Zo bleven de productiekosten laag en mede dankzij subsidie van de Provincie Noord-Holland, kon de abonnementsprijs daardoor eveneens laag blijven.

Enkele taken werden verdeeld en verder droeg ieder redactielid artikelen aan of schreef ze zelf. Ton Tuinman werd verantwoordelijk voor de foto's, Hans Verhoeven verzorgde tekeningen van grafieken en kaartjes, Wim Ruitenbeek had de eindredactie en zorgde voor de lay-out en de contacten met de drukker.

1981 - 1995

Inhoudelijk weerspiegelde De Graspieper dus de onderzoeksactiviteiten van de vogelwerkgroepen in de provincie, en die waren er vele, al dan niet in SVN-verband. Het voert uiteraard te ver alles wat gepubliceerd is hier apart te vermelden. Een inhoudsopgave vindt u elders op deze schijf. Hieronder volgen alleen de artikelen die het blad zijn bijzondere karakter gaven.

Ton Tuinmans liefde voor gedragsstudies leidde tot een boeiende reeks artikelen, door hemzelf geopend met een tweeluik over het gedrag van de fuut. Die reeks werd in de volgende jaren voortgezet met uitgebreide artikelen over het gedrag van de grutto (Ton Tuinman), de houtsnip (Piet Zomerdijk), de kluut (Wim Ruitenbeek), de rietgors (Ron van der Hut), de kievit (Ton Tuinman), de bruine kiekendief (Tom Damm), de kruisbek (Ruud van Beusekom), de Sijs (Ruud van Beusekom) en de zwarte specht (Martjan Lammertink).

Daarnaast waren er veel verslagen van broedvogelinventarisaties. Een door de SVN opgezet broedvogelonderzoek van kluten en bergeenden leidde tot uitgebreide rapportages over de resultaten. Ook de weidevogels kregen nog steeds de aandacht die ze in Noord-Holland verdienen. Bijzondere vermelding verdient een reeks artikelen waarin Dirk Tanger en Piet Zomerdijk de resultaten samenvatten van inventarisaties die in vele gebieden regelmatig uitgevoerd werden, om zo trends, bedreigingen verspreiding en daarmee het belang van de Noord-Hollandse graslanden voor deze soorten in beeld te brengen. Op die manier behandelden zij tussen 1985 en 1987 de slobeend, de zomertaling, de krakeend, de gele kwikstaart, de tafeleend en de watersnip. Daarna startte Kees Scharringa in 1989 een serie artikelen over de resultaten van het provinciale Meetnet Weidevogels, een serie die tot in het huidige Tussen Duin en Dijk wordt voortgezet.

Verschillende medewerkers van het Ringstation Castricum verzorgden in de loop der jaren een diepgravende reeks analyses van de door hen verzamelde ring- en biometrische gegevens van een flink aantal soorten. Wie door of over de grote hoeveelheid statistische gegevens heen kon lezen, kwam enorm veel te weten over 'herkomst en trek' van achtereenvolgens spreeuw, frater, fitis, tuinfluiter, tjiftjaf, rietgors en graspieper.

Bijzondere vermelding verdienen zeven themanummers die in deze periode het licht zagen.

De redactie had in de periode vanaf 1981 verscheidene personeelswisselingen meegemaakt. Zo hebben ook Ruud Brouwer, Remco Daalder, Ton Eggenhuizen, Pieter van Franeker en Piet Zomerdijk kortere of langere tijd in de redactie gezeten. Maar een harde kern van vier personen is er al die tijd deel van uit blijven maken: Ron van der Hut, Wim Ruitenbeek, Ton Tuinman en Hans Verhoeven. Zij hebben al die jaren voor de continuïteit gezorgd, maar na vijftien jaar was enthousiasme routine geworden en werd het tijd voor een nieuwe ploeg.

1996 – 2001

omslag De Graspieper SVN 96/3 omslag De Graspieper SVN 99/1

Gelukkig waren er sinds begin jaren negentig genoeg nieuwe redactieleden bijgekomen die nu de zaak over konden nemen. Andri Binsbergen, Dick Jonkers, Marco van der Lee en Frank Visbeen vormden vanaf 1996 de nieuwe redactie en Peter van der Linden ging de vormgeving verzorgen. Daarmee kreeg het blad ook een nieuw uiterlijk: een kleurtje op de omslag en een andere lay-out en typografie.

Inhoudelijk veranderde er weinig. Ook de traditie van de themanummers werd voortgezet. Zo verscheen er in 1996 nog een nummer dat helemaal gewijd was aan de dwergstern en in 1998 een nummer in full-colour over zogenoemde 'plas-dras-terreinen', graslanden die in het kader van natuurontwikkeling 's winters ten behoeve van vogels onder water gezet worden.

Toch leek het of na twintig jaar de formule van De Graspieper uitgewerkt was. Door de SVN gezamenlijk opgezet onderzoek had in Noord-Holland nauwelijks meer plaats. De SOVON had die rol overgenomen en daardoor was een belangrijk motief voor een gezamenlijk publicatiemiddel van de Noord-Hollandse vogelwerkgroepen verdwenen. Daar kwam bij dat de nog altijd grotendeels in zwart-wit uitgevoerde vormgeving inmiddels niet meer van deze tijd was, terwijl de financiële middelen ontbraken om daar wat aan te veranderen. Het aantal abonnees daalde langzaam maar gestaag en er moest dus iets fundamenteel veranderen. Inmiddels was de SVN deel gaan nemen aan de Provinciale Organisaties voor Flora en Fauna (POFF), waarin samenwerking gezocht werd met organisaties die zich bezig houden met de studie van andere aspecten van de natuur in Noord-Holland. Hier lag ook de mogelijkheid voor vernieuwing van het tijdschrift. Er zou een nieuw tijdschrift komen, niet alleen over vogels, maar over àlle aspecten van de natuur in Noord-Holland, dat daarmee ook een breder publiek zou kunnen aanspreken. Na eenentwintig jaar verscheen eind 2001 het laatste nummer van De Graspieper, in 2002 verscheen het eerste nummer van Tussen Duin en Dijk.